De essentie van kunst
‘[…] Maar vertel eens: afgezien van dit vertwijfelde heen en weer geslingerd worden tussen genot en walging, afgezien van dit schommelen tussen levenslust en doodsbesef – is er afgezien daarvan niet een andere manier waarop je het geprobeerd hebt?’
‘O ja, zeker wel. Ik heb het geprobeerd met de kunst. Ik heb je toch al verteld dat ik onder meer ook kunstenaar geworden ben. Op een dag, misschien was ik drie jaar bij jullie weg, in de wereld, en vrijwel al die tijd had ik een zwervend leven geleid, zag ik ergens in een kloosterkerk een houten Mariabeeld, en dat was zo mooi, het was zo’n aangrijpende ervaring voor me dat ik ernaar geïnformeerd heb wie de meester was die dat gemaakt had en naar hem op zoek ging. Ik heb hem gevonden, het was een beroemd meester; ik ben bij hem in de leer gegaan en ik heb een jaar of wat bij hem gewerkt’
‘Daarover vertel je me later nog maar wat meer. Maar wat bood de kunst jou, wat heeft die jou betekend?’
‘Dat was het overwinnen van de vergankelijkheid. Ik leerde inzien dat er van de klucht, de dodendans die het menselijke leven nu eenmaal is, iets overbleef, dat er iets was wat van duurzame aard was: de kunstwerken. Goed, daar komt ook weleens een einde aan, ze kunnen verbranden, ze kunnen aan slijtage onderhevig zijn of gewoon vernield worden. Maar toch zijn ze van langere duur dan een hele reeks mensenlevens, toch vormen ze voorbij de tijd, voorbij het ogenblik, een verstild rijk van voorstellingen en relikwieën. Ik heb zo het gevoel dat het iets goeds is, iets waar troost van uitgaat, om daaraan je steentje bij te dragen, want je zou bijna kunnen zeggen dat het het vergankelijke vereeuwigt‘.
Gesprek van Narziss en Goldmund in: HESSE, Hermann, Narziss & Goldmund, Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2009, 241.